1
Links en tips
2
Grammaticale termen EN/NL
3
Grammaticale termen SK/NL
4
INFO: meervoud
5
INFO: werkwoorden
6
Badkamer (kúpeľňa)
7
Beroepen (profesie)
8
Bijvoegelijke naamwoorden (prídavné mená)
9
Bijwoorden (príslovka)
10
Cijfers en getallen (figúra a číslo)
11
Dieren (zviera)
12
Eigenschappen (van mensen)
13
Gezondheid (zdravie)
14
Hobby / Sport (hobby / šport)
15
Huis (dom)
16
Keuken / op tafel (kuchyňa / na stole)
17
Kleding (oblečenie)
18
Landen en bewoners (krajiny a obyvatelia)
19
Lichaam (telo)
20
Mens en relatie (človek a vzťah)
21
Natuur / geografie (príroda / geografia)
22
Rangtelwoorden (ordinal numbers / radové číslovky)
23
Reizen (cestovať)
24
Slaapkamer (spálne)
25
Stad (mesto)
26
Tegenstellingen (protiklady)
27
Tijd (čas)
28
Uitdrukkingen
29
Voeding (výživa)
30
Weer (počasie)
31
Winkel (obchod)
32
Voornaamwoorden, aanwijzend (demonstrative pronoun
33
Voornaamwoorden, Q & A (Pronominá)
34
Voornaamwoorden, bezittelijk (possessive pronoun)
35
Voornaamwoorden, vragend (interrogative pronoun)
36
Voorzetsels Accusatief (Prepozície Akusatív)
37
Voorzetsels Genitief (Predložky Genitív)
38
WW werkwoorden (slovesá)
39
WW hulpwerkwoorden
40
WW zijn (byť)
41
WW zich noemen (volať sa)
42
Zinnen
43
Invázne druhy (Invasieve soorten)